Het prachtige gedicht ‘Tijd’ van Rutger Kopland

Tijdens de steenlegging van NUt d.d. 23-02-2013 droeg de secretaris een gedicht voor. Ondanks de ijzige koude kreeg hij het er warm van. Hij had in de voorbereiding immers een gedicht gevonden dat uitstekend bij het gedachtegoed van NUt past en bovendien een geschikte lengte had voor een dergelijke gelegenheid – zo praktisch ingesteld is de secretaris dan ook wel weer. Mocht u het filmpje niet (helemaal) bekeken hebben, dan leest u hieronder de prachtige creatie van Rutger Kopland, zijn gedicht ‘Tijd’.  Het komt uit de bundel ‘Over het verlangen naar een sigaret’ uit 2001.

Bron: nrc.nl/boeken

In de zomer van dat jaar geeft de vorig jaar overleden Kopland (1934-2012) in NRC boeken desgevraagd een toelichting. Bijvoorbeeld over de keuze van de woorden ‘vreemd mooi’: “Het is vreemd dat je het gaat duizelen als je nadenkt over wat tijd is. Alsof het woord ‘tijd’ je een ruimte of een verte in laat kijken. Nadenken over de tijd geeft dat vreemd mooie, eindeloze gevoel.”

In de rest van het interview (dat hier te lezen is) verklaart Kopland elke strofe nader en zo komt de lezer erachter dat hij weinig aan het toeval heeft overgelaten. Aan het einde plaatst Kopland bewust een komma tussen jij en ik, dit om te benadrukken dat ieder voor zich voorbij gaat, ieder alleen. Erg handig, een dergelijke uiteenzetting, het levert een extra laag en achtergrond op die helpt om het gedicht verder te doorgronden.

Lees hier het hele gedicht:

Tijd

Tijd – het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is

en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven

zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg

zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen

het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd

te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd

niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd

we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind

Verschenen in Over het verlangen naar een sigaret, uitg. Van Oorschot, 2001

Plaats een reactie